Om te laten zien wat ik kan betekenen als architect, stel ik me een fictieve opdracht. Ik wil iets, wat ik op voorhand nog niet begrijp, vanuit mijn eigen vakgebied tastbaar maken. En ik wil de huidige situatie aan de kaak stellen, zichtbaar maken wat wij, als Nederlandse samenleving, doen. Zoals dit project gaat over ‘de vreemde ander’, zoek ik ook in het ontwerpen naar het mij onbekende; ik wil mezelf verrassen, iets maken wat ik nog niet ken.
Eerder op de academie heb ik een onderzoek gedaan naar het verblijf van vluchteling tot vreemdeling; een onderzoek naar hoe Nederland de mensen die hier asiel aanvragen fysiek opvangt. Tijdens dit onderzoek kwam ik erachter dat er mensen verdwijnen uit het systeem. Sommige vreemdelingen zijn op het moment dat ze uitgezet moeten worden, verdwenen in de anonimiteit, maar niet vertrokken. Anderen kunnen niet worden uitgezet omdat ze niet meewerken, of omdat het land van herkomst ze niet erkent, of omdat het daar te gevaarlijk is om te worden teruggestuurd. Illegalen mogen er dan juridisch gezien niet zijn, feitelijk zijn ze wel degelijk aanwezig. Het Rijk zou vanaf 2010 voor een sluitend opvang/uitzettings- beleid zorgen en de gemeenten hebben daarom hun opvangplekken opgeheven. Maar er zit een gat in dit beleid. En in dat gat zitten mensen. Wie geen nationaliteit heeft, heeft geen rechten. Voor hem zijn mensenrechten een utopie; een onhaalbare droom. Vluchtelingenorganisaties kunnen de armoede van deze ontheemden verlichten maar hun wezenlijke situatie, dat zij geen deel uit kunnen maken van een zichtbare gemeenschap, kunnen ze niet verbeteren. Maar de illegaal zoekt geen toevallige liefdadigheid, hij zoekt wat zijn recht is als mens: een huis, arbeid, een gezin en burgerschap. Het nastreven van deze rechten is onmogelijk als je een individu zonder nationaliteit bent. 
De opgave is een ruimtelijk manifest te maken voor dit schemergebied van er wel zijn en er tegelijkertijd niet mógen zijn. Een verhalend teken, zichtbaar, voor mensen die zich juist zo onzichtbaar mogelijk gedragen. Een (tijdelijk) onderkomen, een vrijplaats, om deze mensen een collectieve plek te geven waarin ze de tussentijd overbruggen. Een verstopplaats waar tot rust gekomen kan worden in het opgejaagde bestaan, en waar plaats is om te hopen en dromen. En een plek om juist zichtbaar te zijn, zich te presenteren, waar gewerkt kan worden om in de eerste levensbehoeften te voorzien; om zelfvoorzienend te zijn in plaats van afhankelijk te zijn van steun - niet alleen financieel, ook psychisch is werk een belangrijke levensbehoefte. Midden in het leven worden deze mensen passief gemaakt, terwijl ze genoeg te bieden hebben.  Maar dit is een plek waar ze zich kunnen ontplooien. Eén waar ze hun mogelijkheden aanbieden aan de stad, aan ‘ons’, om zo hun levensonderhoud te verdienen. In het scenario van mijn fictieve opgave zal dit naar oud-Hollands gebruik gedoogd worden. De uitdaging is om de tegenstrijdige belangen en de ruimtelijke manifestatie hiervan in één gebouw te verenigen, in een nieuwe typologie.
Muur   Poort   Markt  Plein

Mijn werkwijze laveert tussen intuitief en concreet, de uitkomst tussen verhalend en abstract. Voor dit aanbieden heb ik een programma van eisen opgesteld met specifieke werkruimten.De werkruimten fungeren als buffer tussen publieke en prive ruimte. De fysieke grenzen en overgangen van de werkruimten zijn van invloed op de mogelijke relaties en het type werk en leiden tot gradaties in zichtbaarheid. Een deel van de werkplek is toegankelijk voor publiek is: voor de verkoop. Een deel van de werkplek isontoegankelijk, voor geconcentreerd werk, maar wel zichtbaar. Elk type ruimte heeft zijn eigen karakter en materialisering van zijn grenzen. Door deze grenzen of ruimtelijk gezien: de schillen over elkaar heen te leggen, stapelen de grenzen zich op. Hoe meer schillen hoe ontoegankelijker: hoe meer prive. Of andersom: de huid naar buiten toe wordt steeds dunner. In de tussenruimten ontstaan de werkplekken. De typologie van de Karavanserai heb ik gecombineerd met het p.v.e. Hiertoe bevinden de priveruimten zich aan de buitenrand. Zo toont het gebouw zich in eerste instantie gesloten. Het binnenplein wordt de publieke ruimte waar de werkplaatsen en -plekken zich bevinden, via een poort is dit toegankelijk.
Locatie.
Ik kies voor een verzameling kleine gebouwen om te voorkomen dat het een instituut, een onbeheersbaar fort, wordt. De kleinschaligheid draagt bij aan de beheersbaarheid, voor zowel de bewoner als voor de stad. De locaties bestaan uit een combinatie van:- stations: om hun netwerk van vrienden en bekenden verspreid over het land te bereiken, een station is druk, men kan er zowel anoniem als zichtbaar kan zijn en het is een symbool voor transitie, - open groene plekken: waar nog ruimte is om te bouwen, - woonwijken: om de leefbaarheid van mijn gebouw te vergroten. Het wordt een netwerk van gebouwen, waarin vooral gewerkt wordt. Met een aantal slaapplekken; degenen die er wonen zullen ook als beheerder fungeren. Het zijn locaties waar een klein gebouw past, dat aansluiting vindt bij zowel de buurt als het grotere netwerk van de stad; bij de buurtbewoner en de voorbijganger.
Locatie Weteringcircuit heb ik verder uitgewerkt:aan de Noordzijde zal in de toekomst een station van de Noord/Zuidlijn geopend worden; de grootste toeloop daar naartoe zal vanaf de musea zijn, (zuid)west naar het Weteringcircuit. Vanaf het centrum, de noordzijde, de Vijzelgracht, wil ik dit gebied zo open mogelijk houden. Ik plaats het gebouw in de noordoost-hoek, om een oprit vanaf de rotonde mogelijk te maken en om aansluiting te vinden bij het reeds aanwezige sub plein.
Schetsmodel
Ik wil dat de locatie van het gebouw invloed heeft op de verschijningsvorm ervan; door middel van vectoren volg ik de vorm.Ik vervorm dit om de bomen heen en om de binnenhoeken bereikbaar te houden. Hierop plaats ik de werkunits met het publieke deel ìn de vorm en het ontoegankelijke deel aan de buitenrand hiervan. Het privé-deel komt aan de buitenrand eromheen, om zo een gesloten eerste indruk te wekken.
Plattegrond begane grond
Plattegrond eerste verdieping
Doorsneden
Schillen
Opbouw
Een betonnenplaat is de basis voor de publiek toegankelijke werkruimte, hierop komt de houten vloer van het ontoegankelijke werk-deel, hierop de kleden die de afzonderlijke privéruimten aangeven. Deze privéruimten worden opgebouwd in houtskeletbouw, met de constructie aan de buitenzijde en de afgewerkte kant naar binnen. Deze blokken fungeren ook als kolommen voor de volgende lagen. Hier overheen komt een schil van polycarbonaat: deze omvat de ontoegankelijke maar wel zichtbare werkplekken. Hierop rust de constructie voor de volgende laag, de tent, dit is een dunne schil om de grens tussen publieke buitenruimte en publiek toegankelijke werkruimte zo dun mogelijk te maken. 
Maquette fragment 1:20
Publiek toegankelijke werkruimte
Ontoegankelijke werkruimte
Privé ruimte
Impressie Oost
Impressie Zuid
Impressie West
Inkijk
Back to Top